Kalender
Titel paginInhoud kolom |
Inhoud kolom 2 | |
Titel pagina 2Inhoud kolom 1 |
Inhoud kolom 2 | |
Titel pagina 3Inhoud kolom 1 |
Inhoud kolom 2 | |
Paginering Titel pagina 4Inhoud kolom 1 |
Inhoud kolom 2 | |
Titel pagina 5Inhoud kolom 1 |
Inhoud kolom 2 | |
InleidingIn 1990 fietste ik de 100 Cols tocht. De tocht werd toen in drie weken afgeraffeld. Al bij terugkeer in de toenmalige startplaats - Hagenau – wist ik dat het niet bij die ene keer zou blijven, alleen al niet omdat ik geen enkele foto had van al het moois wat ik had gezien. De stoffelijke herinneringen waren beperkt tot een beduimeld stempelboekje en een herinneringsbord. Een tweede poging lag daarom al snel in het verschiet.Die tweede poging bleef echter lang uit. Diverse redenen lagen daaraan ten grondslag – een jong gezin, drukke baan, perioden waarin het fietsvirus er wel was maar toch vooral sluimerend en ook wel wat lichamelijke malheur. |
In 2012, tijdens de Vogezenweek, zag ik echter Piet Kuijten vertrekken voor zijn tweede 100 Cols tocht en toen besloot ik ter plekke in 2013 ook weer te gaan. Ik polste mijn vaste “fietsvakantiemaat” Dennis en die hoefde eigenlijk niet overgehaald te worden. Er werden plannen gemaakt en zo stonden we in juni 2013 in Saverne aan het vertrek. De bedoeling was de tocht in een week of vier te rijden. Het werden er uiteindelijk bijna vijf. |
|
Juni 2013: Saverne – Tournon d’AgenaisMet uiteraard te weinig kilometers in de benen haalden we onze eerste stempel in het station te Saverne. De voorbereiding had vooral bestaan uit veel denken aan fietsen en ervoor zorgen dat het logistiek allemaal klopte. Beiden inmiddels in bezit van een mooie carbon fiets, grepen we voor de tocht terug op de winterfiets, toevallig in beide gevallen een stalen Gazelle met een triple.Het pasklaar krijgen van een bagagerekje was nog best een klus. Ik vond op internet een rek van Old Mountain Man dat met een lange uitvalnaaf gewoon in de achteras gemonteerd kan worden. De bovenzijde maakte ik met een paar slangenklemmetjes vast op het frame, net boven de achterrem. Dennis koos voor een rekje dat op de zadelpen klemt. Ging ik in 1990 nog op stap met een pak kaarten, nu had ik de route in de Garmin geladen. Dat is een onwijze vooruitgang hoewel de routebeschrijving als back up zeker in het begin nog vaak geraadpleegd werd. Soms miste ik de kaart wel, niets zo mooi als ’s avonds kijken wat je allemaal gefietst hebt of de volgende dag mag fietsen. |
De eerste week was het weer qua temperatuur wisselend maar de wind stond constant tegen. In dat opzicht was er geen verschil met de eerste editie, ook toen stond er steeds een straffe zuidwestelijke wind tegen. De route maakte echter alles goed. De schuine doorsteek door Frankrijk begint met een randje van de Vogezen. Daarna is het heen en weer “hobbelen” met een aaneenschakeling van heuvels, côtes en colletjes met een hoogte tussen de 300 en 700 m. Op km 662 volgt de eerste col van meer dan 1000 m, de col de Croix de l’Homme mort (1163 m). Het Centraal Massief doemt dan al snel op. In 1990 schoot ik er doorheen, nu kostte het meer moeite. Echt lastig is de col du Pas de Peyrol, beter bekend als de Puy Marie – vooral het laatste stuk is steil. Na het Massif Central volgt de Dordogne. Op vakantie met de auto lijkt het allemaal vriendelijk glooiend, op de fiets blijkt het toch lastiger te zijn. De laatste dag moesten we daarom nog flink doorfietsen om bij de geplande aankomstplek te komen. De eerste week zat er op, de benen voelden zwaar en we vroegen ons af hoe het zou gaan als de echte bergen zouden komen. |
|
September 2013: Tournon d’Agenais – FoixDe week begon met een geleidelijke aanloop richting Pyreneeën, althans dat hoopten we. In de praktijk was het weer als voorheen, na elke bocht kan er een klimmetje opdoemen!Van het plan om tot aan de voet van de echte bergen maar even flink vaart te maken, kwam dan ook niet veel terecht. Het Pyreneeëndeel van de tocht is ingrijpend gewijzigd. De oude route ging via Marie Blanque en de Aubisque richting het klassieke rijtje Tourmalet-Aspin-Peyresourde-Menté-Portet d’Aspet. De route nu gaat meer naar het Westen met opwarmertjes als de Osquich en de Gamia. Dat laatste colletje is slechts 500 m hoog maar in krap drie kilometer stijg je wel meer dan driehonderd meter. De Burdincurutcheta is een kreng van Baskische weerbarstigheid – grillig en steil. De afdaling naar Larrau en het goede hotel dat we die nacht hadden, maakten echter alles goed. Na Larrau begint “het grote lijden” met de Soudet en dan de Marie Blanque. Vervolgens de vaak onderschatte Aubisque en na een relatief korte dag vonden we het in Gourette (laatste plaats voor de top) wel genoeg. |
Het laatste stukje naar boven reden we de volgende dag in de ochtendnevel en kwam ik erachter dat er tussen de Soulor (niet meer dan een flinke hobbel in de afdeling van de Aubisque) en de Tourmalet nog een lastig klimmetje gevonden was. Op zich is die col, de Borderès, een bescheiden klim maar als je er niet echt op rekent, valt het toch tegen. Na een overval op de bakker in Luz St. Sauveur wachtte ons de Tourmalet. Die is lastig maar nooit echt heel steil en het landschap is indrukwekkend mooi. De afdaling voert door de lelijkste wintersportplaats van heel Frankrijk, La Mongie. Na de snelle afdaling volgde die dag nog de Aspin. Vanuit Arreau vertrokken we de volgende dag in de stromende regen, direct de Peyresourde op. De regen hield de hele dag aan zodat een mooie dag met na de Peyresourde nog de Balès , de loodzware Menté en de Portet d’Aspet vooral een dag van “lange halen, gauw thuis” werd. De Portet d’Aspet betreft dan de steile kant; direct na het monument voor Casartelli – hij is echt in de laatste gevaarlijke bocht tegen de muur geknald - begint een stuk van ongeveer vier kilometer waarin 460 hoogtemeters overwonnen moeten worden. Voorheen ging de route dan “ linksaf” richting Tarascon maar in de huidige versie volgt nog een lusje onderlangs. Dat begon de volgende dag met de col de la Core, vervolgens de Latrape en dan een van de mooiste Pyreneeëncols, de col d’Agnes. Daarna is er stiekem de hoop in een streep naar Foix af te dalen, maar de tussenliggende col des Caougnous en vooral de col de Peguere zijn lastige cols die je als laatste van de week niet graag tegenkomt. Uiteindelijk zet dan toch de afdaling in en volgens planning werd Foix aan het eind van de tweede fietsweek bereikt. |
|
Juli 2014: Foix – MalauceneDe derde week reisden we per trein naar Foix. Het was onze bedoeling tot aan de voet van de grote Alpencols te komen. Door pech en matig weer lukte dat echter niet. Vanuit Foix reden we snel de Pyreneeën uit. De eerste dag hobbelde het weer ouderwets op en neer. De volgende dagen herhaalde zich dat – een aaneenschakeling van cols en cotes met geleidelijk aan steeds meer hoogteverschil.De aanloop naar de Cevennen gaat via Madières, meer dan prachtig maar om er te komen en weer van weg te komen, moet er flink op de pedalen gestaan worden. In de Cevennen is de Mont Aigoual (uit De Renner van Tim Krabbé) de hoogste top. Het is een eindeloos lange klim met de col du Minier als voorloper. Dat is een zeurend klimmetje, vele kilometers rond de 5% waar het lastig zoeken was naar de juiste versnelling. Vliegen maakten de klim extra lang. Na een nacht in een bedroevend slecht hotel in L’Esperou reden we het laatste stuk naar de top van Mont Aigoual in dichte mist. Op de top moest gestempeld worden, de taart was helaas nog bevroren. En daarop hadden we ons na het karige ontbijt toch erg verheugd! Na de Aigoual volgden er die dag nog een paar cols van rond de duizend meter hoogte. Vooral de Solperiere is nog een lastig kreng. Na ruim honderd kilometer hielden we het in Lasalle voor gezien, ook omdat de routebeschrijving de eerste tientallen kilometers geen overnachtingsmogelijkheid liet zien. |
De derde week was sowieso lastig qua slaapplaats – het gebied is erg verlaten en veel winkels en hotels zijn de voorbije jaren gesloten. Vanuit het vertrek in Lasalle reed Dennis al heel snel een slag in het achterwiel door spaakbreuk. Met de rem open en een toenemende slinger in het wiel fietsten we nog vijftig kilometer door naar Uzès waar de fietsenmaker ons wel wilde helpen maar pas na 15.00 uur. Dat gaf ons de gelegenheid eens uitgebreid te lunchen, zowaar met een biertje erbij. Met een compleet nieuw wiel staken we via de wijngebieden van Tavel en Chateauneuf du Pape het Rhonedal over. Ik had al een paar dagen gezien dat het rekje van Dennis steeds meer ging bewegen. Gaandeweg kwam er een scheurtje in een van de lasrupsen. Met de zwaardere bagage van Dennis bij mij in de tassen, bereikten we Bedarrides. Dit was qua hotel een dieptepunt maar het restaurant in de buurt was daarentegen meer dan top. De pech van de dag werd weggedronken met veel en lekkere lokale wijn. Met nog twee fietsdagen voor de boeg hoopten we toch nog ruim voorbij de Ventoux te komen. Dennis maakte zich zorgen over zijn rekje maar met weinig bagage durfde hij het wel aan. Toen we rond de middag in Bedoin aankwamen, was er een stormverwachting voor de middag en mochten we de Ventoux niet op! We besloten naar Malaucene te fietsen, daar alvast een hotel te pakken – we hadden een luxe hotel op internet gespot – en dan de volgende dag terug te fietsen om alsnog de Ventoux over te fietsen. Zo gezegd, zo gedaan en zo fietsten we zondagmorgen op het gemak naar Bedoin om vanaf daar de klim aan te vatten. Er werd aanvankelijk meelijwekkend naar onze fietsen en rekjes gekeken maar toen we meer passeerden dan gepasseerd werden, nam dat allengs af. Boven op de top de obligate foto’s en toen in volle vaart naar Malaucene. Daar wachtten onze echtgenotes die zo lief waren om ons dit keer op te halen. |
|
Augustus 2014: Malaucene – ArgonayIn augustus verwacht je stabiel zomerweer maar dat was in onze week – opnieuw – niet het geval. We hadden bij vertrek in juli hetzelfde hotel al besproken zodat we zeker wisten dat we in ieder geval één nacht in luxe konden doorbrengen.Het stuk tussen de Ventoux en de echte Alpencols is meer dan pittig. Het zijn op zich geen grote cols maar wel weer het vaste recept van de 100 cols, dus voortdurend op en neer. Al een kilometer of tien na vertrek leek er bij Dennis iets aan te lopen. Dat nam geleidelijk aan toe en bij de eerste koffiestop, bleek de rechtercrank los te lopen. Toevallig zat er iemand op het terras met de passende inbussleutel. Flink aangedraaid, dat moest lukken dachten we. Bij de volgende klim liep de crank echter weer los. Gestopt bij een huis waar toevallig een Nederlander woonde die maar liefst drie passende sleutels had en er eentje aan ons gaf. Vanaf toen was het een paar keer per dag de zaak vastzetten. Ook na een poging met brute kracht – buis erop voor een groter moment – liep de crank toch los. Ondanks alles hebben we genoten van de gorges en het mooie gebied tot aan de eerste Alpencol. De vorige keer vond ik de col de Buis een van de zwaarste van de tocht. Blijkbaar had ik het in mijn hoofd nog veel erger gemaakt dan het was – het is een kreng maar veel minder erg dan gedacht. Redelijk snel na de Buis rij je de echte Alpen in. De top van de Couillole volgt na een wonderschone doortocht door de gorges du Cians. Jammer genoeg zijn er inmiddels meer tunnels gekomen en wordt de oude weg ook niet meer onderhouden. Ik ben er wel steeds overheen gereden maar dat zal niet meer heel lang kunnen denk ik. Na de Couillole reden we nog zover als de benen het toelieten de Bonnette op. Dat is een lange klim waarvan ik vooral het vals plat (25 km met 2-3 % stijging) vervelend vind. We stopten in St. Etienne de Tinée waar we zeldzaam goed aten. Van de eerste tocht kon ik me het laatste stuk van de klim nog goed herinneren. Waar het toen zeldzaam afzien was, daar ging het nu een stuk gemakkelijker. Het blijft natuurlijk wel een hele hijs tot boven. Beneden besloten we de Vars nog over te gaan en zover als het kon op de Izoard te komen. |
Bij de Vars zit het venijn in de staart. Dat was ik een beetje vergeten maar toen ik op de stempelplaats aankwam, wist ik het weer: hierna begint de ellende. Die ellende houdt in dat er nog acht km tussen 8 en 10% geklommen moet worden. Vol in de wind naar beneden en die wind stond ook nog tegen in het mooie verbindingsstuk naar de Izoard. Na de afslag naar Arvieux begint de klim echt en was het zowel bij mij als bij Dennis snel op. In Arvieux was het gedaan, de rest van de klim was voor de dag erna. Die dag regende het vanaf het vertrek en bibberend bereikten we Briancon. In de regen en met wind tegen de Lautaret op en eenmaal richting Galibier was het nog net boven nul. Op de top voelden we ons helden maar wel van het natte en koude soort. Ieder twee omeletten en een kop soep verder, hadden we het nog koud. Ik kocht nog een extra jack en toen in de ijsregen naar beneden. In Valloire wilde Dennis niet verder en met nog geen 100 km op de teller hielden we het voor gezien. Achteraf een goede beslissing, de afdaling van de Telegraphe was net “gefreesd” en dat zou in de regen toch wel link zijn geweest. De volgende dag was het wel koud maar droog. De afdaling eindigt in St. Michel de Maurienne en daar is het rechtsaf richting de col d’Iseran. De weg leidt bijna zestig kilometer door een dal totdat Bonneval-sur-Arc bereikt wordt. In het dal is het vooral vals plat omhoog met – uiteraard – wel een paar verrassingen in de vorm van echt klimmende gedeelten. Je passeert dan nog een heuse col, de col de la Madeleine (1745 m) en na opnieuw even dalen en weer klimmen is het linksaf in Bonneval. Het laatste stuk in het dal zie je de klim aan de overkant al omhoog gaan. Vanaf Bonneval is het nog iets van 14 km klimmen door een van de mooiste landschappen van de hele tocht. De top ligt op 2770 m alwaar de twee chagrijnigste zussen van heel Frankrijk met de nodige tegenzin koffie voor je zetten. Na die opbeurende gebeurtenis begon de lange afdaling naar Bourg St. Maurice. Met de nodige moeite vonden we in een buitenwijk nog een hotel, dronken en aten we er weer goed van. De laatste fietsdag van die week leidde ons achtereenvolgens over de Cormet de Roselend – gaat dat zien!, een van de mooiste klimmen die ik ken – de Saissies en Aravis. De oude route ging dan direct naar Annecy maar nu is er een lusje over de Croix de Fry en vervolgens vanaf Thones “achterlangs” naar Argonay (oostelijk van Annecy). Dat laatste stuk deed nog serieus pijn. Na iets meer dan 140 km en 3500 hoogtemeters in de benen waren we blij het hotel te zien. |
|
Juni 2015: Argonay – SaverneIn een tropisch heet Frankrijk reden we de laatste kilometers van de tocht weg. Dennis had inmiddels een nieuwe fiets. Het vertrouwen in de Gazelle was na de pech in week drie en vier weg. Hij reed nu op een fonkelnieuwe, op maat gemaakte Blacksmith.De route werd vervolgd met een lusje om Annecy heen waarna al snel de Col du Clergeon en direct daarna de Grand Colombier bereikt werden. De Clergeon is lastig en de Grand Colombier is de overtreffende trap daarvan. Het is zonder twijfel een van de lastigste obstakels van de gehele tocht. Tijdens de klim heb ik iets gedaan wat ik nog nooit gedaan heb - na een stop om een foto te maken zat ik zo lekker dat ik in slaap gevallen ben. Na de Colombier sukkel je vanzelf de Jura in. Een mooi, groen maar ook erg leeg gebied. Op een loeihete dag bereikten we moe en redelijk uitgewoond L’Isle sur le Doubs. De hotels waren gesloten, vol of hadden geen zin in ons zodat we noodgedwongen nog zestig kilometer door moesten fietsen. |
Toen we uiteindelijk in Champagney (aan de rand van de Vogezen) belandden, was de stemming toch wel op een dieptepunt. Vlak voor Champagney is er een klimmetje in de vorm van een drietrapsraket die wat dat betreft de genadeklap gaf. De volgende dag was het humeur echter weer opperbest en reden we ondanks de hitte vrij vlot de Ballon d’ Alsace en de Grand Ballon over. Die laatste klommen we vanuit Willer sur Thur en dan is het gewoon een zware klim. Na Le Markstein daalden we via de Platzerwassel af naar Munster. Vanaf Munster volgt een hele rij wat kleinere Vogezenobstakels. De weg naar de Collet du Linge – direct vanuit Munster – is een pareltje dat nog niet in de vorige editie zat. De weg voert steil vanuit de stad en gaat na een tijdje via een privéterrein van een sanatorium. Het moet de uitzetters lol gegeven hebben om dat weggetje te vinden. De avond eindigde in een groot hotel in kuuroord Le Hohwald. Een beetje vergane glorie maar wel van een grandeur waarbij wij als niet echt fris ruikende fietsers toch schril afstaken. Vanuit Le Hohwald gaat het naar het klooster van Mont Ste Odille. De vorige keer maakte dat veel indruk en leidde het tot een moment van verstilling, maar de paapse commercie heeft ook in Ste Odille haar intrede gedaan met een hotel, winkeltjes, begeleide excursies etc.. In mijn herinnering had ik nog een beeld van prevelende paters maar ook dat zal waarschijnlijk wel gekleurd zijn door het voorbijgaan van de jaren. Na het klooster werden de slotkilometers bij een temperatuur van bijna 40 graden afgelegd. Zeer voldaan haalden we rond de middag onze laatste stempel. |
|
ConclusieTerug in Saverne heb ik nagedacht over de verschillen tussen beide versies.De tocht is in de loop der jaren iets langer geworden en ook wel wat zwaarder. Vooral het extra stuk in de Pyreneeën is daarvan de reden. De route kent inmiddels ruim honderd cols en ook nog honderd cotes. Volgens de routebeschrijving is het hoogteverschil ruim 66 km. Daarin wordt echter alleen rekening gehouden met de hoogte van de plaatsen die je passeert en de tussenliggende hoogten voor zover ze op de topografische kaart worden vermeld. Al het heen en weer gehobbel dat tussendoor voorkomt, wordt zo niet gemeten. De GPS track geeft 101 km als hoogteverschil aan. Dat lijkt me weer wat veel maar gelet op de waarden die de Garmin steeds aangaf, denk ik dat ruim 80 km een reële inschatting is. Dat is een heleboel maar de geruststellende gedachte is dat het gewoon meter voor meter komt. Net als bij de eerste rondgang viel het me op dat het niet de bekende toppen zijn die je het meeste pijn doen maar de kleine klimmetjes die zomaar opdoemen of toch iets zwaarder zijn dan vooraf gedacht. Een hele dag op en neer met afwisselend steeds een paar kilometer klimmen en dalen, put meer uit dan paar lange klimmen met pauze op de top en dan lekker afdalen. |
De huidige versie kent nog meer rustige weggetjes dan voorheen. Verbindingstukken over een saaie rechte departementale of zelfs nationale weg komen niet voor. Er is echt gezocht om die te vermijden. Slechts een enkele keer was de weg zo slecht dat ik dacht “moet dat nou?”. Frankrijk, het binnenland althans, is wel verder ontvolkt geraakt. We zijn door veel vrijwel lege dorpjes gereden. Opvallend is dat de kapper het langst blijft zitten. Het was soms moeilijk om aan de koffie te komen en we hebben ook wel eens wat langer moeten doorrijden om een slaapplek te vinden. Anders dan in 1990 fietste ik nu met een triple. Ik kon daarmee iets lichter rijden dan toen. Het praktische voordeel van een triple is echter minder groot dan het lijkt. De ketting loopt maar in een beperkt aantal versnellingen mooi en de voorderailleur is lastig echt goed af te stellen. Dennis reed de laatste week met de nieuwste mechanische Ultegra groep, kon daarmee 34 x 32 schakelen, nog iets kleiner dan ik met de triple. De bagagemogelijkheden zijn sinds 1990 verbeterd. De Ortliebtassen zijn erg handig en absoluut waterdicht. Een rekje op de achteras gemonteerd zit muurvast en is stabiel genoeg om staand te klimmen en met hoge snelheid af te dalen. Ging het nu slechter of beter dan de vorige keer? Ik weet het niet, het ging toen wel sneller, maar ik maakte, denk ik, wel langere dagen, althans met meer netto fietstijd. Ik nam toen vooral de eerste twee weken nauwelijks pauze, nu was er ruim tijd voor koffie, lunch, foto’s maken of zomaar even genieten van de omgeving en ervaringen delen. Alleen heb je met niemand rekening te houden wat soms heel prettig is, kun je nog eens wat harder fietsen, nog een colletje doen of juist niet. Of dat opweegt tegen het plezier van alles delen en vooral veel gezelligheid, weet ik niet. Wat ik wel weet, is dat er ook een derde keer zal komen, mogelijk al in 2016. |
|
Door: Piet Kuijten
Foto's: Bekijk ook de route en de foto's van 100Cols-tocht: Saverne - St. Jean le Vieux (1403 km) St. Jean le vieux - Carcasonne (613 km) en het uitstapje Pamplona (220 km) meer info: website Roodrunner Vrijdag, 11 juli 2008
Tussen de buien door, ben ik om 7 uur naar het station in Tilburg gefietst. Daarna met de trein naar Arnhem waar het een drukte van belang was. Vele groepen stonden klaar om naar de verschillende bestemmingen toe te gaan. De wandelaars waren in de meerderheid. Ook SNP vertrok er met een groep. Wandelen heb ik ook gedaan. Het is totaal anders dan fietsen. Bij het wandelen zie je meer details, kleine bloemen, ornamenten van huizen, enz…. Maar je ziet aan de andere kant ook minder omdat je niet zo'n grote afstanden aflegt. Bij mij ging het vooral om landschappen en onderdelen daarvan. Ik denk dat beide groepen veel zien maar totaal anders. En dan heb ik het natuurlijk over een fietser die normaal fietst. Niet over een snelheidsduivel waarbij veel kilometers maken het belangrijkste is. Om 10:30 vertrok de trein naar Basel/Zürich. Ik stapte, na een slechte nachtrust, uit in Offenburg (Duitsland) om 05:20 uur. Mijn eerste etappe was een aanloopstuk (87 km) naar Saverne in de Vogezen Frankrijk. Via de schitterende stad Strasbourg arriveerde ik vroeg in Saverne. Daarom, na een warme maaltijd, meteen maar begonnen met de 100 Cols-tocht. Eerst een stempel halen in het station van Saverne. Het was nu schitterend weer terwijl het in de morgen nog regende. Meteen de eerste helling (côte) voor mijn kiezen. Het was even zoeken naar de juiste versnellingen. Daarna volgde de eerste col, de Col de Valsberg (652 m). Het begin was gemaakt. Hierna op het 30 km-punt bij Dabo mijn eerste camping bezocht. Zwaar? |
Angstige momenten Het weer bleef steeds erg goed. Alleen in de eerste dagen heb ik wat regen gehad en dan hoofdzakelijk in de nacht. Op mijn tweede camping kreeg ik te maken met een tamme kraai. "Dat is onze tamme kraai. Je hoeft er niet bang voor te zijn" : waren de geruststellende woorden van de campingbeheerster. Het landschap In tegenstelling tot Spanje, waar ik in 2007 twee maanden rondgefietst had, was Frankrijk niet dor en droog. De bergtoppen, zoals de Tourmalet, Aubisque, Soudet, enz….. , waren ruig omdat je boven de boomgrens kwam. De lager gelegen delen bestonden dan vaak uit bossen. Later werd ik getrakteerd op uitgestrekte zonnebloemvelden. Na Astaffort (het 1146 km-punt) had de organisatie van de 100 Cols-tocht, in plaats van de erg drukke N21, een heerlijk alternatief gevonden naar Lectoure. De weg was erg smal. Amper verkeer. En zoveel zonnebloemvelden, dat wil je niet weten. Ik heb daar heerlijk gefietst en foto's gemaakt.
Voor Plaisance (1243 km-punt) zag ik steeds meer wijnvelden. Ook zag ik op een bord staan:"Vin de Pays des Côtes de Gascogne". Deze kwam ik ook tegen in de winkel op de camping in Plaisance. Ik was vroeg daar dus ik vond het een goed moment om een fles te kopen en te proeven. Het was een heerlijke wijn. Wat wil je anders. Lekker voor je tent in de schaduw van bomen. Zonnetje scheen dus. Vanaf hier werden de zonnebloemvelden weer wat schaarser. Korenvelden bleef je overal wel zien maar in het begin kwam ik ze vaker tegen. Bossen zag ik vooral in het begin maar overal kwam je wel bossen tegen. Ook daar is het schitterend fietsen. Soms was het wel lekker, zo in de schaduw in plaats van in de zon. |
|